Grou – Friese klokken zijn wereldberoemd. Daarbinnen nemen Grouster klokken een bijzondere plek in. Hun speelwerken en mechanismen zijn onovertroffen. Toch heeft dit hoogstaande peil van vakmanschap van de Grouster uurwerkmakers zich in een zeer korte periode ontwikkeld. Bijna even snel is de bedrijfstak weer verdwenen.
Dorpsarchief Grou heeft de Grouster uurwerkmakers en hun producten letterlijk in kaart gebracht. De verklaring voor opkomst en ondergang zijn duidelijker geworden, maar vragen ook om nader onderzoek. Op de website www.dorpsarchiefgrou.nl worden alle onderzoeksresultaten weergegeven.
In het midden klokkenmaker Jou Ratsma. Foto’s: Dorpsarchief Grou
Welvaart door scheepvaart
Halverwege de achttiende eeuw waren er twee uurwerkmakers in Grou: Rinze Durks en Johannes Andriesse. Ze woonden “op stand”, vlak bij elkaar in een statige woning in het oude centrum van het dorp. Bij de belastingherziening van 1749 werden ze aangeslagen voor 23 en 28 gulden en vielen daarmee in de categorie “behoorlijk zwaar belast”. Het ging dus goed met deze ambachtslieden. Zij profiteerden van de welvaart die de bouw en exploitatie van kofschepen opleverden.
Scheepshellingen
Er waren vijf scheepshellingen in Grou waar kofschepen gebouwd werden die geschikt waren voor de kustvaart. En vanaf 1738 zeilden Grouster schippers daarmee de zee op. Ze vervoerden vrachten over de Noordzee naar de Baltische landen en zeilden richting het zuiden naar Bordeaux, Lissabon en zelfs Barcelona. De grootste schepen waren wel 30 meter lang. Veel gegoede inwoners van het dorp hadden aandelen in deze kofschepen gekocht en dat leverde een prima rente op. Er werd ook levendige handel in deze aandelen gedreven.
Welvaart
Er was dus welvaart, het dorp bloeide. De graanmolen werd verhoogd. De eerste weg naar Jirnsum werd aangelegd, zij het nog slechts als ‘modderdyk’. Johannes Andriesse liet een nieuwe kajuit op zijn woning bouwen. En de mensen gaven graag hun geld uit aan bijzondere uurwerken. Er wordt wel gezegd dat ieder welgestelde dorpeling een staande klok in huis moest hebben. Voor een goede staande klok werd wel een bedrag van 120 gulden betaald. En dat in een tijd dat je voor 400 gulden een woning kocht!
Klokgevel met kenmerkende klok als herkenningspunt van een Grouster klokkenmakerij. Foto: Press4All
Speelsheid als handelsmerk
De Friese uurwerkmakers waren ondernemend en vernieuwend. Vanuit de Zaanse klok ontwikkelden ze eerst de Friese stoeltjesklok en later de Friese staartklokken. De oudste Grouster staartklok, die wij aantroffen, is die van Johannes Andriesse. Groot voordeel was de langere slinger en daarmee de grotere nauwkeurigheid van de tijdsaanduiding. De kast beschermde de slinger. Maar het meest bijzondere kenmerk van de Grouster klokken was wel het speelwerk. “Heeft een Friese klok een speelwerk, dan is hij eigenlijk altijd in Grou gemaakt”, zo zei de vorig jaar overleden klokkenmaker G.L.Tasma uit Frederiksoord. Een speelwerk kon tot 12 verschillende melodieën spelen. De inbouw van dergelijke complexe speelmechanismen was een waar kunstwerk.
Vormgeving
Ook in de vormgeving en werking van bewegende delen waren de Grousters meesters. Bijzonder is een klok van Tjalke van der Ploeg, waarop ook de getijden in Harlingen worden weergegeven. In het museum in Joure hangt een klok die Douwe Jelles Tasma maakte met een zeer ingenieus weversmechanisme, gemaakt voor een Grouster opdrachtgever die een weverij had. Er is een klok bekend met boven de wijzerplaat een geschilderde kerktoren met in die kerktoren een torenklok die dezelfde tijd aangeeft als de wijzers op de wijzerplaat. Ook een klok met daarop een zwevende luchtballon is een voorbeeld van grote creativiteit.
Drie families en vier generaties
De klokkenmakerij werd ook wel een industrie genoemd. Maar de werkwijze lijkt toch een sterk ambachtelijk en kunstzinnig karakter te hebben gehad. Vaak leverde men klokken op verzoek en paste die aan aan de persoonlijke wensen van de koper. Maar ook werden klokken ‘voor de markt’ geproduceerd. En daarvoor konden de bestaande veerdiensten vanuit Grou op Leeuwarden, Sneek, Heerenveen en Amsterdam gebruikt worden. Men kon zo heel goed onderdelen en kasten aanvoeren en eventueel halfproducten afleveren. Niet zelden werd daarbij niet de naam van de producent, maar van de handelaar op de klok gegraveerd.
Inspiratie
Binnen de Grouster gemeenschap waren de uurwerkmakers wel elkaars concurrenten, maar bleven ook buren en dorpsgenoten. Zo gingen de Andriessen en Kuipers met elkaar mee bij het aangeven van de geboorte van hun kinderen bij de burgerlijke stand. En zo moeten ook de ervaren klokkenmakers de jeugd hebben geboeid met hun schitterende mechanismen en beelden. Johannes Andriesse, Tjalke van der Ploeg en Johannes Sjoerds Binnerts woonden vrijwel naast elkaar en kunnen in hun jeugd geïnspireerd zijn door de kundigheid van hun vaders.
Bijzonder in de ontwikkeling van de uurwerkmakerij in Grou zijn de familiebanden. Van de in totaal 28 uurwerkmakers behoren er 15 tot een van de drie families: Tasma (5), Dirks (6) en Andriesse (4).
Verdwijnend ambacht
De staartklokken waren niet alleen preciezer, maar ook eenvoudiger te maken en dus goedkoper. Opvallend was dat er bij de uiteindelijk zestig Grouster klokken, die we op onze zoektocht vonden, er in de tweede helft van de achttiende eeuw sprake was van een grote variëteit aan staande klokken, tafelklokken, stoel- en staartklokken en zelfs enkele horloges, maar dat de klokken van na 1820 uitsluitend staartklokken waren. De bloei van de scheepsbouw was voorbij en de gelijktijdige neergang van de welvaart trof de Grouster klokkenmakers hard. Douwe Jelles Tasma had een dure plek in de kerk, die hij moest verkopen. In 1829 moest hij al geld lenen. In 1845 verkocht hij zijn huis en bedong daarbij dat hij nog gedurende 5 jaren een kamer mocht blijven bewonen.
Doorstart in ijzerwerk
Gelijk met de neergang van de kofvaart kwijnde ook de uurwerkmakerskunst uit Grou weg. Jou Ratsma was de laatste van hen. Hij maakte aanvankelijk stoeltjes- en langstaartklokken, maar verrichtte uiteindelijk alleen nog reparatiewerk.
Geheel anders verliep het met zijn klokkenmaker Tjalke van der Ploeg. Hij maakte op een industrietentoonstelling in Leeuwarden veel indruk op Koning Willen III met een pendule die niet alleen de tijd, maar ook het jaar, de maand en datum aangaf. Daarnaast demonstreerde hij de koning bij de Irnsumerzijl ook de werking van door hem ontworpen brandspuiten. En met name die wekten de interesse van de koning en anderen. De opdrachten kwamen binnen en daarmee introduceerde hij een nieuwe industrietak in Grou: “it izerwurk”. Hoewel zijn bedrijf in brandspuiten en brandkasten in 1917 naar Apeldoorn verhuisde, gingen twee ex-werknemers door met aanvankelijk een reparatiebedrijf, dat later uitgroeide tot een metaalindustrie met ca 100 werknemers (Volma). Op deze manier heeft toch de metaaltechniek die zich met de uurwerkmakerij in Grou ontwikkelde een belangrijk vervolg gekregen. Niet voor niets is “it izerwurk” opgenomen in de dorpscanon van Grou. https://www.dorpscanon.nl/dorpscanon/dorpscanon-van-grou
Dieper inzicht gewenst
Vreemd genoeg blijven we aan het eind van onze studie zitten met vragen als: hoe is het eigenlijk allemaal precies begonnen? Waar haalden de eerste Grouster uurwerkmakers hun kundigheid vandaan? Hoe ontwikkelden ze zo snel een zo hoog kwaliteitspeil? En waardoor is deze bedrijfstak niet tijdig aangepast aan veranderende omstandigheden?
Wij hopen naar aanleiding van ons onderzoek en de op de website gepresenteerde resultaten meer voorbeelden en ervaringen te ontvangen, die mogelijk nieuw licht werpen op dergelijke vragen. Wij horen graag van u!